De stad waar je bent komen wonen, voelt altijd anders dan de stad waar je bent geboren. De stad waar je werkt, maar niet woont voelt nog anders. De eerste categorie voelt aan als jouw stad. Met jouw routes, met jouw café’s, met jouw supermarkten, musea, coffeeshops, winkelstraten. Jij hebt die stad verkend, besloten dat je je er thuisvoelt. Trots neem je je familie mee op tochten door jouw stad, je laat zien dat je er veilig bent.
De stad waarin je bent geboren, is met jou mee opgegroeid. De hele plattegrond maakt deel uit van je intuïtie. Je hebt er favoriete wijken met prachtige herinneringen. Wijken waaraan je liever niet herinnerd wordt. De wijk van je Eerste Liefde. Van je eerste keer spijbelen. Van je eerste joint tijdens het vrije uur geschiedenis. Van het huis van je vader en dat van je moeder. Van de straat waar je eindeloos buitenspeelde. Van je beste vriend aan de andere kant van de stad. Het is de stad die altijd van jou blijft, waar je later verder ook woont. Het is de stad als collage van liefde, asfalt, geluk en verdriet. Want zonder die vaart geen stad wel.
De stad waarin je overdag verblijft om te werken, haalt het niet bij de eerste twee. Zelfs al zou je willen. Je kunt houden van die stad, er uitstekend de weg weten tot en met de sluiproutes. Je kunt er de fijnste eetgelegenheden blind vinden, de raarste en de leukste kroegen. Maar je bent je er altijd van bewust dat je beperkt toegang hebt tot haar ziel. Ook al is het Amsterdam.
De stad die je omarmt
Maar stel dat bijvoorbeeld je zoon, die bijvoorbeeld David heet, besluit om te wonen waar jij bijvoorbeeld werkt – dan zal die stad vanaf dat moment een andere relatie met je opbouwen. Dan adopteert zij jou als gebaar van goede wil. Louter en alleen omdat je kind zich heeft genesteld in haar omhelzing. Wordt gewiegd op het ritme van haar hart. Meegevoerd in het meanderen van haar bloed. En daarvan intens geniet. Bijvoorbeeld David wordt het kind van de stad. En dat voelt goed.
Je merkt je andere verhouding op verschillende manieren. Je weet je welkom, vanaf het moment dat je haar ’s ochtends betreedt tot je de stad ’s avonds verlaat. Je beseft dat dat komt doordat een paar straten verderop je kind leeft: zijn wereld vergroot, zijn grenzen verlegt, zijn veroveringen verzamelt, zijn zegeningen telt. Je hebt daardoor nooit meer een argument om de stad vijandig te vinden. Laat staan ontoegankelijk.
Jij bent nu een van de league. Dus houd je bijvoorbeeld van de sirenes in de verte, die in golven de stad inrollen, tussen de smalle straten door, over pleinen en langs lanen tot dichter en dichterbij. En vervolgens verder – het geluid als lucht persend door de straten tot verder & verder & verder weg om dan abrupt te stoppen. Je gokt wáár.
Je begrijpt nu bijvoorbeeld ook de malloten die de stad bevolken. Die schuifelend, bedelend, stoned, dronken, scheldend, tastend hun onnavolgbare weg gaan. Je herkent ze en geeft ze een plek op de plattegrond van de stad die zich intussen liefdevol etst in je hart.
Zo ontdek je bijvoorbeeld ook het spel van zonlicht in de vroege ochtend en de late avond wanneer de stad haar silhouetten opricht als wachters voor de nacht. De eerste clubs openen hun deuren al, de dynamiek van de nacht komt geruisloos op gang en ook al maak je daar waarschijnlijk nooit deel van uit, je zou het zomaar kunnen. Zonder schaamte of angst.
Davids dood
Dan gebeurt waarop je nooit had gerekend. Wat nooit had gemogen, altijd onmogelijk had geleken, onlogisch – en al helemaal niet met jouw kind.
David heeft de vrijdagavond en -nacht nog gevierd zoals zo vaak. Met vrienden, bierdrinkend, sms’end met vriendinnen, regelmatig zijn bloedsuiker controlerend in verband met zijn ziekte. Zo gaat het meestal door tot zes uur ’s ochtends. ‘Waar slaap jij? Kom bij mij. Ik wil kroelen,’ verleidt zijn laatste sms een vriendin. Daarna lange tijd niks tot een andere vriendin rond half tien ongerust aan hem smst: ‘David!!!!!!’ Hij is dan al drie uur dood. Niemand die het weet. Niemand weet het tot zes uur ’s avonds. Maar dan verandert er radikaal veel in de stad.
Vrijwel direct werpt Davids dood zijn schaduw over de stad, over de telefoons en harten van tallozen. Dan blijkt hoe geliefd hij is en hoe enorm de schokgolf is als zo’n jong karakter het leven en zijn vrienden achter zich laat. De stad verduisterd in hoog tempo voor vrienden, vriendinnen, dispuutgenoten, collega’s en veel meer anderen die hem nauwelijks kennen: voor de meesten is dit de eerste echte confrontatie met de dood.
De stad herkent zichzelf niet meer en toont aan jou tegelijk haar meest meedogenloze kant: je bent weer zo alleen zoals voor jouw kind hier kwam wonen. De stad laat direct los en toont zich in alles teveel, te groot, te hard, te massaal, te luid. De sirenes hebben niets betoverends meer, het licht in de straten betovert niet meer, de zwervers spugen hun verachting voor je voeten, je struikelt over losse stenen maar vooral over jezelf.
Vaders & zonen
Na bijna vier weken afwezigheid word je verwacht in de stad. De laatste dingen moeten ter plekke worden geregeld. Vanaf het station dein je mee als drijfhout met de lome selfiënde toeristenstroom de stad in. Dan spoel je aan op de Dam. En staat oog in oog met een levend standbeeld dat in rafelige pij ongeconcentreerd de Zwarte Dood uitbeeldt. Zeis. Puntkap. Belachelijk schedelmasker.
Het kost je moeite om door te lopen. Hoewel je het liefst hard weg wilt rennen of nee, je wilt vooral die kap van zijn kop rukken, de zeis uit zijn handen trekken, hem ermee bewerken en op hoge toon eisen dat David terug moet: “Hoor je me, lul? David moet terug. Wat sta je daar? Doe wat! Drie weken zonder kind is wel mooi. Leuke grap, maar nu weer normaal graag. Breng ‘m terug, klootzak!”
Tegen beter weten in.
Er is een opvatting dat de ziel na het overlijden nog 40 dagen tussen de mensen blijft om te wennen aan zijn nieuwe status. Daarna gaat hij over naar een volgend stadium. Als we het uitrekenen, blijkt dat Davids ziel exact op Hemelvaart zal vertrekken. Het kon slechter. Intussen sta je vertwijfeld bij de groezelige ‘grim reaper’. Je doet niets. Je vindt het een armzalige vertoning. Tot je eigen verbazing loop je tamelijk rustig verder.
Maar dan zie je ze.
Je oog valt er onwillekeurig op: de vader en onmiskenbaar zijn zoon in onmiskenbaar Davids leeftijd. Ze lopen je tegemoet. Praten vrolijk, vertrouwd; de vader met een trotse glimlach, de zoon met de zelfverzekerde tred die hoort bij degenen die door de stad zijn opgenomen en bij de jeugd die niet anders weet dan dat ze het eeuwige leven heeft.
Dat doet zoveel pijn. Het is te confronterend. De boodschap te bitter. Tranen branden achter je ogen. Maar nauwelijks vijf minuten later gebeurt het opnieuw. Andere vader en zoon. Zelfde glimlach. Zelfde vanzelsprekendheid. Dit is niet eerlijk. Het mag gewoon niet. Er is geen pijn, het is erger dan dat.
Vlak voor je bij je afspraak bent, maak je het nog een keer mee. Vader met zoon. Godverdegodver. De zon zet de stad in vals licht dat de stad lijkt leeg te zuigen. David missen is het ervaren van een enorme leegte. Met je hele lijf. Het voelt niet geamputeerd of wat dan ook. Er is leegte – waar je ook tast. En als je over de rand kijkt, word je zo duizelig dat je je moet vastgrijpen aan iets of iemand. Volgens het boeddhisme is die duizeligheid de angst voor de val, die je noodzakelijk moet maken om tot inzicht te komen. Dit vraag je je vertwijfeld af: ‘Welk inzicht, dat zoveel tegenwicht biedt aan het leven zelf, wil je kind je geven?’
Dit gaat voorbij denken. Dit gaat voorbij taal. Voorbij weten.
David, de stad
David, de stad toont zich vandaag van haar kilste kant. Ze sart, ze sist, ze straft, ze wil geen rekening met mij houden. Ik ben teruggezet.
David, de stad ontkent mij vandaag. Nu jij je niet langer laaft aan haar omhelzing en zij zonder jouw energie verder moet – verklaart zij mij tot vreemdeling en zal ik hard moeten werken om mij hier ooit weer thuis te voelen. Als ik dat al wil.
David, de stad heeft jou met tegenzin laten gaan. Ze zag je als de high potential die haar zou verrijken. Ze had je leven al in blauwdruk klaarliggen. Nu kan ze niet anders dan teleurgesteld mij laten zien dat je echt niet de enige was dus brengt ze vaders & zonen op mijn pad.
David, de stad mist jou net zo hard als ik jou. De slechte imitatie van de dood daar op de Dam laat haar machteloosheid zien. Machteloos – we zijn het allemaal in de schaduw van jouw vertrek.
