De Koppoter en de toeschouwer – Erik Buijs en het brons


“Mijn eerste koppoter ontstond tijdens het maken van mijn dagbeelden. Daar gunde ik ‘t mijzelf om zonder ideeën of kunst te willen maken, toch beelden te produceren. Toen heb ik veel geleerd over het bereik van mijn beeldentaal. Ik ben er erg voor als het ‘verhaal’ begint bij het beeld. De toeschouwer kan dan zijn eigen verhaal maken,” vertelt beeldhouwer Erik “ik maak geen objecten, ik maak beelden” Buijs.

Koppoter? Ja. Koppoter. Als kinderen hun eerste mensachtigen tekenen, is dat meestal een hoofd op pootjes. Als Erik Buijs zichzelf toestaat om ‘zonder ideeën of kunst te willen maken, toch beelden te produceren’, kan dat (dus) ook uitmonden in een Koppoter.

kopie koppoter 1000 dpiIn deze Koppoter. Eigenlijk doe ik hem onrecht aan door hem hier af te beelden. Want, zoals dat gaat met niet ‘plat werk’, je moet er met je neus bovenop kunnen staan, er omheen draaien, stiekum even met een voorzichtige vinger contact maken. En vooral het meesterschap ontdekken waarmee dit beeld is gemaakt en uitgevoerd in brons. Vooral dat laatste, wat mij betreft, in combinatie met de kleitechniek van Erik.

Zijn beelden zijn of uitermate glad, gepolijst en dan vaak uitgevoerd in Neolith of aluminium, of ze zijn precies het tegenovergestelde – als het ware met grote halen opgezet, expressief tot op hun botten. Ik weet het niet zeker, maar ik denk dat het telkens een hele doordachte beslissing is op welke manier hij zijn beelden wil uitvoeren. Op dit moment is in Galerie De 7e Hemel (Kerkstraat 10, Bussum) een expositie van Eriks werk te zien en dat is ontzettend de moeite waard. Gewoon om naar te kijken uiteraard, maar vooral ook om stil te staan bij het verschil in expressie van de toegepaste materie. En dan is de Koppoter een prachtig voorbeeld, waaraan je precies ontdekt wat de kracht is van een visie op materiaal.

Want, laten we wel zijn, brons is over het algemeen een metaal waarmee behoorlijk duffe beeldjes worden gemaakt: danseressen, liggende naakten en vooral van die symbolische samenstellingen (cirkels, acrobaat-achtige constructies) die het goed doen als relatiegeschenk van de ene burgemeester aan de andere. En kijk, dan is daar dus Erik Buijs die zijn ongepolijste stijl juist (of misschien wel expres) toepast op dat duffe brons dat daardoor ineens ongelooflijk spannend wordt en niet gering bijdraagt aan het expressieve karakter van de Koppoter. En van zoveel andere beelden die Erik in brons vertaalt. Ja, ik weet het, Erik is niet de enige die zo met brons omgaat. Maar zijn Koppoter is niet door iemand anders gemaakt – het beeld kan ook alleen maar door hem zijn gemaakt. Dat ontdek je ook als je in De 7e Hemel kennismaakt met al zijn ander werk. Het is Eriks ‘beeldentaal’. En beeldverhaal.

Overigens is een bezoek aan zijn site ook een leuke introductie. Maar de Koppoter in het echt de hand schudden, daar kan geen foto of site tegenop.
En verder moet je, zoals Erik dat ’t liefst heeft, er zelf je eigen verhaal bij maken. Ik verzeker je, dat gaat moeiteloos.

De expositie ‘Beeldfest’ met werk van Erik, Anne van As en Fenneke Hordijk is nog te zien tot en met 9 februari 2013. Uiteraard in ‘de interessantste galerie van ’t Gooi’: Galerie De 7e Hemel, Kerkstraat 10, Bussum.

Speech bij opening ‘Beeldfest’, 5 januari 2014 – Fenneke Hordijk, Erik Buijs, Anne van As


Zo’n twee jaar geleden was ik toe aan hond. Zomaar uit het niets. Dat was even schrikken, maar ik zette door. En aangezien ik de aanstichter ben van dit ‘kwaad’, laat ik Bob – zo heet hij officieel – ook het meeste uit. Ik geniet daar ontzettend van, zelfs bij de vreselijkste stormen. Gelukkig heeft Bob, die eigenlijk Jezus heet, maar dat is een ander verhaal, de pest aan regen zodat ik nooit nat word. Gaandeweg heb ik ontdekt dat werkelijk veel honden lijken op hun baasjes. En omgekeerd. Ineens zie je dat.

Ik wist het natuurlijk altijd al, maar vanuit het perspectief van de hondenuitlater valt het ineens extra op. Natuurlijk gaat het niet altijd op. Zo heeft mijn Bob schitterende lange flaporen. Toen ik de afgelopen week bezig was met het inrichten van deze expositie drong zich af en toe dezelfde gedachte op. Ik leg mij nader uit.

Voor het eerst in het bestaan van de galerie, deed ik de inrichting samen met de kunstenaars. Ik doe dat eigenlijk liever niet, maar gelukkig viel het allemaal erg mee, niemand ging huilen, en in de beste samenwerking ontstond deze schitterende expositie. Wat intussen gebeurde, qua hond en baas, was dat ik meer dan ooit inzag waarom Erik deze beelden maakt, waarom Anne haar schilderijen en gewassen tekeningen en waarom Fenneke… Het antwoord is even simpel als ingewikkeld: Anne, Fenneke en Erik ‘zijn’ hun werk. En eigenlijk is dit de kern van deze speech, dus ik kan net zo goed hier ophouden. Maar ik wil het graag even toelichten.

Het is niet zo dat ik het werk van Fenneke, Anne en Erik niet kende voordat we hier gingen inrichten, zeker niet, maar door het inrichten en de gesprekken die we erover voerden ontdekte ik die ‘synthese’ tussen maker en werk, die in hun geval echt zo treffend is. In de aanloop naar deze expositie heb ik mij een aantal keren afgevraagd of ik er wel goed aan deed om deze drie kunstenaars met elkaar te combineren. Zoals wel vaker was het vooral een geval van intuïtie.

Ik begon met Fenneke’s werk te visualiseren in deze ruimte. Fenneke maakte de drie grote werken die je hier ziet. Het werk hier op de centrale muur is het oudste van de drie en naar mijn mening is het behoorlijk monumentaal. We hebben er ook uren over gepraat. Mooie gesprekken. Zoals altijd gesprekken met kunstenaars voor mij tot de boeiendste behoren. Een van Fenneke’s uitspraken is dat zij verliefd is op papier – en op potlood. Haar ‘doeken’ zijn als het ware liefdesverklaringen aan het materiaal. Ik denk dat alleen vanuit zo’n houding zulk werk kan ontstaan. Zo is zij haar werk.

Maar goed, juist omdat dat werk zo monumentaal is, realiseerde ik me dat een hele galerie vol daarmee gemakkelijk te monomaan zou kunnen zijn.  Ik wilde er iets tegenover stellen, iets niet ‘plat’, iets dat het gewicht van de ‘Fennekes’ zou ‘ontzwaren’ en het tegelijk in zijn waarde zou laten. Op een dag stuitte ik op de beelden van Erik en wist meteen dat ik dat zocht. Als je het werk van Erik voor het eerst bekijkt, zie je vooral ‘koddige’ figuren. Als je beter kijkt, zie je dat zijn beelden veel en veel meer zijn dan dat. Het zijn karakters, zoals je karakters in verhalen hebt. ‘Round characters’. Veel ervan hebben bovendien iets corpulents en zijn alleen al daarom sterk verbonden met hun maker…

Maar afgezien daarvan, vertelt Erik zijn verhalen met zijn beelden. Zo geeft hij ze een titel mee die er werkelijk toe doet en die op een verhalenbundel niet zou misstaan. Bijvoorbeeld: ‘Reus die zichzelf klein wenste’ of ‘Ommezwaai’.  Het zijn niet zomaar titels, het is tekst die integraal deel uitmaakt van het beeld. En als tekstmens ben ik daar extra gevoelig voor. Net zoals Fenneke haar liefde verklaart aan het papier, kun je zeggen dat Erik zijn liefde verklaart aan de materie van de vertelling – ja, dat is een doordenkertje.

Het is natuurlijk een beetje, zoals de Duitsers dat noemen, ‘hineininterpretieren’, maar als je weet dat Erik op de Veluwe woont, is het niet zo moeilijk om je voor te stellen dat je tijdens je wandeling daar zijn beelden in levenden lijve door het struweel ziet struinen, terwijl Erik, gezeten op een omgevallen boom, al kleiend ‘schrijft’ aan alweer een weergaloze ‘koppoter’.

Want – even voor de duidelijkheid en voor het geval het je was ontgaan – Erik maakt dus razend knap werk. Qua synthese tussen maker en materie. Even terug naar mijn visualisatie. Ik ‘had’ nu Fenneke, ik ‘had’ nu Erik. Maar ik miste nog wat. Toch nog iets voor aan de muren. Op een dag noemde Erik het werk van Anne van As, die ik vooral kende van haar gewassen tekeningen van gemaskerde honden. Lang verhaal kort. Anne bleek mijn ‘missing link’.

Anne is, binnen haar stijl, ongelooflijk veelzijdig. Dat zie je hier ook om je heen. Zij heeft duidelijk iets met dieren, maar ook met landschappen en met planten en bloemen. Maar dat is niet het belangrijkste. Vooral heeft ze, net als Fenneke en net als Erik, ‘iets’ met de materialen waarmee ze werkt. Met de uitdagingen daarvan. En vooral met de uiterste beheersing ervan. Anne schildert in een volstrekt eigen handschrift – waar volgens mij heel wat kunstenaars stinkend jaloers op zijn – laag op laag op laag. En het mooie is, dat hoe ze dat ook doet – het eindresultaat steeds zo kwetsbaar knap is.

Kwetsbaar transparant. Ze is bijna letterlijk zelf haar werk. Zelfs als ze een dreigende wolf over de lila sneeuw op je af laat rennen. Zeer bijzonder is ook haar reeks minischilderijen. Die serie landschappen, kwetsbaar in hun kleurgamma, die haast kleurrijker zijn dan haar grote geschilderde werken. Ik vind dat wel grappig: hoe kleiner het werk des te kleurrijker. En ook hier begrijp je heel goed waarom juist Anne dit werk maakt.
Zo is dit een expositie met werk dat op het eerste gezicht wellicht weinig met elkaar te maken heeft, maar dat juist vanuit zijn eigenheid, vanuit de verhalen die het vertelt, vanuit de verschillende handschriften complementair is aan elkaar.

En dat hoe dan ook steeds opnieuw ontstaat uit de onmiskenbare liefde van de maker voor zijn materiaal.
Dat voel je.
Het is zo tastbaar als maar kan.
En het is behoorlijk emotioneel.
Het is kortom een feest van beelden en afbeeldingen, waarin je de symbiose van de maker en zijn/haar werk voortdurend terugziet.
Het is een feest om het hier in De 7e Hemel te beleven.
Het is ons Beeldfest.

Apport!

zie: www.galeriede7ehemel.nl

Strijklicht in beeld en tekst – Johan Tahon en Justine leClerq


‘We’ zijn beroemd om onze luchten en om het toepassen van het licht. Of het nu gaat om Rembrandt of om hedendaagse fotografen als Rieneke Dijkstra en Erwin Olaf – het zijn de meesters van het licht. Je kunt ook zeggen: ze zijn het licht meester. Ieder virtuoos op zijn eigen manier. Licht, dat is iets om je leven aan te wijden. In beeld. In tekst. 

Natuurlijk licht heb je in zo ongelooflijk veel soorten. Elk met zijn eigen waarde en beleving. Bijvoorbeeld het avondlicht in het najaar, met zijn krachtige laagstaande zon – is totaal anders dan het bijzondere licht met een sneeuwlucht. Het merkwaardigste licht, eigenlijk het ‘gemeenste’ licht vind ik het strijklicht. Ik weet niet of het aan de tijd van het jaar ligt, maar het komt me voor dat het momenteel vaker te zien is dan op andere momenten in het jaar.

Strijklicht stort zich bij wijze van spreken vanaf zijn zijkant op voorwerpen. Of op je huiskamer en keuken. Waardoor je meer dan anders ineens ziet op welke plekken je de laatste tijd minder aandachtig in de weer bent geweest met je stofzuiger, je plumeau, je stofdoek of je 1000dingendoekje. En het rampzalige is, dat het op zulke momenten ook geen zin heeft om te gaan poetsen. Dan wordt alles alleen maar erger. In die zin is strijklicht intens en gemeen.

Gelukkig het heeft ook een goede kant. Doordat het voorwerpen zo  ‘scherp’ aanlicht – geeft het aan die voorwerpen ook iets extra. De schaduwwerking verdiept, de contouren verscherpen – de dialoog met het voorwerp wordt directer, confronterender.

Johan Tahon Op Faceboek is een mooie actie aan de gang. Iemand plaatst er een afbeelding van een kunstwerk dat hij bewondert. Als jij dat werk vervolgens ‘liket’ krijg jij de naam door van een andere kunstenaar. Vervolgens kun je die op zijn site bezoeken en als je dan daar werk vindt dat je aanspreekt dan kun jij dat weer op Facebook zetten. Op die manier ontstaat een even prachtig als grillig virtueel museum. Ik reageerde op de oproep van beeldhouwer Erik Buijs, die mij vervolgens een link gaf naar het werk van de Belgische beeldhouwer Johan Tahon.

Tahon maakt echt fantastisch werk. Het is monumentaal, het is museaal. Het confronteert, bevraagt de kijker, vertelt een verhaal. Kortom, Tahon moet – Tahon doet je goed.
Nu moest ik dus een werk van op Faceboek zetten. Dat was behoorlijk lastig. Toch vond ik er een. Nota bene een zonder titel, wat in het universum van Tahon best bijzonder is, want hij strooit graag met mysterieuze titels als: “Semen (Ich. Detail)”, of “Nan-Ping I”. Maar mijn keus heeft geen titel meegekregen.

johantahon_obsc_website

Het werk bestaat uit een kop, bijna letterlijk getrokken uit grijzige klei. Rond de kop is een eenvoudig rood draadje wol gestrikt. Het is een kale kop, het gezicht heeft een peinzende uitdrukking. De kop rust op een soort lange nek. Het is een ontzettend expressief beeld.
Bovendien is het gefotografeerd in … strijklicht. En hier is het niet gemeen of meedogenloos. Hier is het zacht en hard tegelijk. Het strijklicht draagt intens bij aan de expressie van het titelloze beeld. Even nadrukkelijk als achteloos. Het licht voegt zoveel toe, dat ik er ontzettend nieuwsgierig naar ben om het werk te zien in heel plat, alledaags licht. Het zal dan ongetwijfeld ook prachtig zijn, maar toch…

Justine leClerq Datzelfde licht, of eigenlijk diezelfde sensatie kan zich ook afspelen op papier. En dat is best bijzonder. Want licht dat een object omspeelt, ja, dat kan iedereen zich voorstellen. Maar licht dat taal bespeelt, dat als het ware deel uitmaakt van het universum van een boek – dat is minder voor de hand liggend. Zo af en toe kom je dat tegen. En dan moet je ervan genieten. Dat is een opdracht, maar het is bijna ook vanzelfsprekend. Het vanzelfsprekende van dat strijklicht in taal – laat zich lezen in het nieuwste boek van Justine leClerq.

In haar verhalen staan de bewoners van de zelfkant centraal, de ‘normale’ mensheid is verbannen naar de periferie.  LeClerq neemt je als lezer mee in de wereld van junks, hoeren, dealers, zwervers op een onnadrukkelijke manier. Zodra je begint te lezen in ‘Wegens geluk gesloten’ maak je deel uit van haar vanzelfsprekende universum. Het licht strijkt terloops over de woorden, over de karakters die je vooral leert kennen uit hun dialogen. Want dat is het bijzondere aan deze bundel verhalen (en het knappe van haar schrijverskunst): Justine leClerq biedt de ‘zelfkanters’ aan als een registerende camera. Het is een  ‘you see is what you get’ stijl. (Ze bewondert niet voor niets Bukowski). Wat je waarneemt is wat je leest – geen karakteromschrijvingen, geen uitweidingen over het weer of over het uiterlijk van de personen in de verhalen. Niks daarvan. Dialogen. En niet meer. En beslist niet minder.

Met haar camera schrijft leClerq de belevenissen op. Kleine gebeurens – met de intensiteit van een zwart/witfilm in de beste Hitchcock-traditie. Dat is het strijklicht waardoor haar karakters even nadrukkelijk als terloops tot leven komen. Ze lijken te bestaan op dat ene moment dat het licht over hen strijkt. Die terloopsheid maakt de verhalen net zo luchtig als indringend tegelijk.

Dat boek moet je dus lezen: ‘Wegens geluk gesloten’ kost maar 17,50 en is te koop in elke zichzelf respecterende boekhandel.