Dráng, drang tot dóen tot scheppen – Eugène Brands, met de R van Romanticus


Kun je zeggen dat sociaal bewogen mensen een grotere hang hebben naar romantiek dan politiek behoudender types? Ik bedoel de romantiek als filosofisch levensideaal – dus van Rousseau, van Keats en van Casper David Friedrich. Kan dat? En kun je als kunstenaar deel uitmaken van de wellicht stoerste jongensclub uit de na-oorlogse kunstgeschiedenis en tegelijk levenslang geïntrigeerd blijven door ‘the nobel savage’ om met Dryden (en niet Rousseau) te spreken?

Er is al heel wat geschreven over beeldend kunstenaar Eugène Brands. Steeds zijn het dezelfde feiten en feitelijkheden: over zijn eerste jaren als tekenaar, over zijn oorlogsjaren en hoe hij overleefde door onder meer kralen te kleien, over zijn fascinatie voor ‘primitieve’ kunst uit Afrika en Oceanië en voor met name niet-westerse muziek, over zijn kortstondige vrijage met de Cobra-groep, over zijn surrealistische werk, zijn collages, zijn ‘causeriën’ – voor de Vara. Noem maar op.

Bij de voorbereiding van de expositie ‘Brands!’  in Galerie De 7e Hemel merkte ik dat het werk van Brands soms nogal wordt onderschat. Ik kreeg zelfs het goedbedoelde advies om vooral niet teveel Brands tegelijk te exposeren, maar om hem te combineren met een andere, wellicht jongere, kunstenaar die wat expressiever was. Het was voor mij de bevestiging om van ‘Brands!’ een 100% Brands-feest te maken. Je moet Brands’ werk in het echt zien om te begrijpen dat hij in alle opzichten een kunstenaar is ‘in his own right’, met zijn figuratieve werk, dat heel klein en heel ontroerend is en met zijn abstracte werk waarin het ambacht van de schilderkunst zo nadrukkelijk aanwezig is, met zo’n sobere, gedurfde toepassing van basisvormen en met zo’n pracht gebruik van verf: witten, zwarten, roden. Iedereen die, bijvoorbeeld in het Chabothuis, werk van Brands voor ogen heeft gehad, weet wat ik bedoel – voor hen en voor wie de ‘confrontatie’ nog aanwil is er van 30 maart tot en met 3 mei de expositie in Galerie De 7e Hemel. Brands is zonder twijfel een van de interessantste kunstenaars van de 20e eeuw, en hoe dan ook een van de veelzijdigste.

Wat mij betreft verdient hij het ook om nader te worden geduid. Niet op basis van feitelijkheden, daar is al erg veel literatuur over, maar op basis van interpretatie.

In ‘De verborgen wereld van Eugène Brands’ – het standaardwerk over hem – haalt Willemijn Stokvis de anekdote aan waarin de ontdekking dat de wereld rond is, zo’n beetje Alles betekent voor Brands als negenjarige:

‘Mij (-) beving een heerlijk soort duizeling toen ik die avond uit het dakvenster de zilveren sluier van de Melkweg zag oplichten met haar myriaden twinkelende sterren. En ik dacht: de aarde is rond; er is dus onder noch boven; vrij zweeft zij op haar reis door tijd en ruimte.’ ‘Als ik op mijn platje in Amsterdam zat, ging ik in gedachten naar de zon, een withete bol van honderd miljoen graden, een kolkende massa. Zij maakt een schijnbare beweging. Wij draaien. Ik zou zelf de beweging van de aarde willen voelen, maar dat kan niet. Zo is alles. Alles is schijn. De werkelijkheid kunnen we niet beleven.’ ‘De zon, het licht, is op zichzelf al een geheim’.

In deze tekst zitten enkele elementen die typerend zijn voor de latere Brands. Even typerend is, op zijn 26e, zijn enthousiaste lidmaatschap van het weekblad ‘De Vrijdenker’ – een blad dat zo’n beetje anti-alles was, en tegelijk een grote betrokkenheid toonde met ieder die op de een of andere manier te typeren valt als arbeider en als ‘maatschappelijke verschoppeling’ – dankzij een perfide overheid, dankzij de nazi’s, dankzij de domheid van… noem maar op. De Vrijdenker was het weekblad van de Vrijdenkers-Vereeniging De Dageraad – waarvan eerder bijvoorbeeld ook Multatuli lid was, evenals de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schaik. Goed gezelschap, dus.

Als hij (1938) kennismaakt met het surrealisme en de kunst van abstractie, realiseert hij zich “waartussen zijn diepere gedrevenheid zich bewoog: de aandacht voor het kosmische in de abstractie en de aandacht voor het onderbewuste in het surrealisme.” Eigenlijk is hij deze beide sporen zijn leven lang trouw gebleven. Het ging om ‘abstracte kunst die een langzaam doortrekken van het kosmisch of universeel bewustzijn zichtbaar’ maakt en ‘de drang naar herschepping van het leven in kosmische schoonheid’.

Een bijzonder voorbeeld van deze manier van redeneren publiceerde Brands in De Vrijdenker van 1946 bij een tentoonstelling van het werk van H.N. Werkman: “Maar hier was een maagdelijk wit vlak, (-) en dan komt het grote gebeuren: de wals, onze inktrol. Er ontstaat een vlak, wij krijgen een vorm te zien(-). [Werkman] (-) ontdekte de verrukkelijke, nobele (-) schoonheid van dit onbewust doorgegeven vlak, van deze oervorm”.

Onder het motto ‘Dráng, drang tot dóen tot scheppen’ ontwikkelt hij zich tot Brands-de-schilder van abstracten, de surrealist (‘Vóór alles is het de vijand van de sleur’), de schilder van herkenbare voorstellingen – bijvoorbeeld de serie die in Galerie De 7e Hemel te zien is ‘To my daughter Eugenie’ – en weer tot abstract schilder. Onder welk etiket hij ook werkt, steeds lijkt hij op zoek naar de lichtheid van het bestaan – zelfs in zijn somberste jaren.

Niet voor niets neemt hij bijna zijn leven lang het ‘alles stroomt’ tot zijn motto en vertelt hij bij een van zijn vroegste exposities bij een ‘regenboog met spiralen’ dat dit werk gaat over ‘de levensloop van de mens’ of  ‘het leven dat telkens terugvloeit naar het centrum in een eeuwige kringloop’. Het is het Panta Rhei als scheppend thema: “Men kan niet tweemaal in dezelfde rivier stappen, want het is steeds weer vers water dat u tegemoet stroomt.”

zilveren tuin

Het verbindt hem direct met de 19e eeuwse Romantiek. Met bijvoorbeeld Caspar David Friedrich, Turner, Wordsworth. Ook Turners Panta Rhei vat de natuur die op als een proces van voortdurende verandering en eeuwige creatie. Die Romantiek verbindt Brands ook, al dan niet bewust, met het Sublieme, de goddelijke natuur-ervaring, de ‘overweldigende uitstraling’. En met het besef van de vervreemding door de breuk tussen mens en spirituele realiteit, de ‘oerbron’. Door die vervreemding verliest de mens het zicht op de diepste, oorspronkelijke waarheid. De mens heeft met zijn ratio de schepping gefragmenteerd.
Interessant is dat sinds Burke (1729 – 1797) de discussie over het Sublieme in de kunst eigenlijk nooit is opgehouden, via tijdgenoot Kant komt het onder anderen terecht bij Lyotard in de vorige eeuw met interpretaties als:

  • Het sublieme in de kunst onttrekt zich aan de totaliserende greep van de rede
  • moderne kunst: is laten zien dat er iets is dat men niet kan denken of zien, noch laten zien
  • een subliem werk, wil zeggen: is alles is er – en dat is (dus) alles wat er is
  • kunst kan openheid van het gebeuren bewaren.

Stuk voor stuk gedachten die Brands passen als een, Romantische, jas – zeker als je ze toepast op zijn abstracte werk. Je kunt ook zeggen dat ze de consequenties zijn van de maatschappelijke en culturele visies die Brandt zijn levenlang koesterde.

Drie maskers uit de reeks van ca 500 die Brands tekende voor de Amsterdamse Galeriehouder in Etnografica Louis Lemaire

Drie maskers uit de reeks van ca 500 die Brands tekende voor de Amsterdamse Galeriehouder in Etnografica Louis Lemaire

Ook Brands fascinatie voor het primitieve past in dit perspectief. De ‘primitieve’ niet-westerse muziek en beeldende kunst – waarin je zonder al te veel moeite de romantische belangstelling terugvindt voor de Romantische idee van ‘the Noble Savage’ en uiteraard voor de natuur als plaats waar ‘de’ beschaving en de ratio zich nog niet hebben laten gelden’. Waar (dus) geen sprake is van vervreemding. Meer en ook later dan de overige Cobra-kunstenaars verdiepte Brands zich in de beeldende kunst uit Oceanië en Afrika: kunst als uiting van spirituele realiteit. Hij werkte daarin nauw samen met de Amsterdamse galeriehouder Louis Lemaire. Bovendien gold hij in zijn tijd als autoriteit op het gebied van niet-westerse muziek (tot en met lezingen hierover voor de VARA-radio).

Het zijn allemaal fascinerende facetten van een van de veelzijdigste Nederlandse kunstenaars uit de vorige eeuw. Die het wat mij betreft verdient om anders, integraler, geduid te worden. Deze tekst is een voorzichtige aanzet daartoe en voor alles een uitnodiging om Brands te her-ontdekken vanuit een gelaagder en spiritueler perspectief dat zijn werk ver uittilt boven zichzelf.
Rilke – ook niet ‘vies’ van het alles-stroomt en laat-romantische natuurideeën – noteerde over het kleurgebruik van Cézanne:

Nog nooit is zo duidelijk zichtbaar gemaakt hoezeer het schilderen zich tussen de kleuren voltrekt, hoe men ze volstrekt alleen moet laten, opdat ze zich over en weer tegen elkaar uitspreken. Hun omgang onderling: dat is de gehele schilderkunst. Wie daar tussendoor praat, wie voorschrijft, wie zijn menselijk overleg, zijn esprit, zijn kunst als pleitbezorger, zijn lenigheid van geest ook maar ergens laat meespelen, verstoort en vertroebelt reeds haar handeling.”

Het lijkt bijna letterlijk of Brands hier zelf aan het woord is. Over het sublieme in zijn eigen werk tegen de achtergrond van zijn onmiskenbaar Romantische visie.

Te lezen: ‘De verborgen wereld van Eugène Brands’, Willemijn Stokvis, Thieme Art 2010
Te zien:
‘Brands!’ de levenslange zoektocht naar de essentie van de essentie
van 30/3 t/m 3/5
Galerie De 7e Hemel
Kerkstraat 10 Bussum
www.galeriede7ehemel.nl